Author: | Jules Verne | ISBN: | 1230000744461 |
Publisher: | Consumer Oriented Ebooks Publisher | Publication: | October 28, 2015 |
Imprint: | Language: | Dutch |
Author: | Jules Verne |
ISBN: | 1230000744461 |
Publisher: | Consumer Oriented Ebooks Publisher |
Publication: | October 28, 2015 |
Imprint: | |
Language: | Dutch |
Op den 26sten Julij 1864, bij een sterken noord-oostewind, manoeuvreerde
een prachtig stoomjagt met volle kracht op de golven van het
Noorder-kanaal. De engelsche vlag wapperde van de gaffel van den
bezaansmast, op den top van den grooten mast vertoonde een blaauwe
standaard de letters E.G. met goud geborduurd en gedekt door een
hertogskroon. Dit jagt heette de _Duncan_ en was het eigendom van lord
Glenarvan, een der zestien schotsche pairs, die zitting hebben in het
Hoogerhuis, en het aanzienlijkste lid der "Royal Thames-Yacht-club," die
zoo beroemd is in het geheele vereenigde koningrijk.
Lord Edward Glenarvan was aan boord met zijn jonge echtgenoote, lady
Helena, en een zijner neven, den majoor Mac Nabbs.
De _Duncan_, die pas van stapel geloopen was, deed een proeftogt eenige
mijlen buiten de golf van de Clyde, en trachtte te Glasgow binnen te
loopen; reeds vertoonde het eiland Arran zich aan den gezigteinder, toen
de matroos, die op den uitkijk zat, berigtte, dat hij in het zog van het
jagt een verbazend grooten visch bemerkte. De kapitein, John Mangles,
liet terstond lord Edward van die ontmoeting kennis geven. Deze klom op
de kampanje met den majoor Mac Nabbs, en vroeg den kapitein, wat hij van
dat dier dacht.
"Ik geloof stellig, Uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, "dat het een
groote haai is."
"Een haai in deze wateren!" riep Glenarvan.
"Dat is zoo vreemd niet," hernam de kapitein; "die visch behoort tot een
haaisoort, die men in alle zeeën en op alle breedten aantreft. Het is de
"balansvisch,"[1] en ik zou mij zeer vergissen, als wij niet met een van
die fielten te doen hadden! Als Uwe Edelheid het toestaat en lady
Glenarvan er niets tegen heeft om een aardige vischvangst bij te wonen,
zullen wij weldra te weten komen, wat er van de zaak is."
"Wat denkt gij er van, Mac Nabbs!" zeide Lord Glenarvan tot den majoor,
"zijt gij er voor om de kans te wagen?"
"Zooals gij wilt," antwoordde de majoor heel bedaard.
"Bovendien," hernam John Mangles, "kan men die verschrikkelijke dieren
niet genoeg vervolgen. Laten wij van de gelegenheid gebruik maken, en
indien Uwe Edelheid het goedvindt, zal het tegelijk een treffend
schouwspel en een goede daad zijn."
"Ga Uw gang maar, John!" zeide lord Glenarvan.
Vervolgens liet hij lady Helena er kennis van geven, die bij hem op de
kampanje kwam, daar zij inderdaad zeer nieuwsgierig was naar die
treffende vangst.
De zee was effen; men kon gemakkelijk op haar oppervlakte de snelle
bewegingen van den haai volgen, die met verbazende kracht onderdook en
weder boven kwam. John Mangles gaf zijne bevelen. De matrozen wierpen
een sterk touw, voorzien van een haak met een dik stuk spek over de
verschansing aan stuurboordszijde. Hoewel de haai nog op een afstand van
vijftig engelsche ellen was, rook hij toch het hem aangeboden aas. Hij
naderde snel het jagt. Men zag, hoe hij met zijn vinnen, die aan het
uiteinde grijs, en van onderen zwart zijn, de golven geweldig beukte,
terwijl het aanhangsel aan zijn staart hem in een zuivere regte lijn
deed blijven. Naarmate bij digter bij kwam, schenen zijn groote,
uitpuilende oogen door begeerlijkheid ontvlamd, en als hij zich
omwendde, lieten zijn opengesperde kaken een vierdubbele rij tanden
zien. Zijn kop was breed en geleek een dubbelen hamer aan een steel.
John Mangles had zich niet vergist; het was wel degelijk de
verslindendste soort van het haaijengeslacht, de balansvisch der
Engelschen, de jodenvisch der Provencalen.
De passagiers en de matrozen der _Duncan_ volgden met de grootste
oplettendheid de bewegingen van den haai. Spoedig was de haak in het
bereik van het dier; het ging op den rug liggen om hem beter te kunnen
grijpen, en het verbazende lokaas verdween in zijn wijde keel. Terstond
maakte het nu zich zelf vast door hevig aan het touw te trekken, en de
matrozen heschen den monsterachtigen haai op door middel van een takel,
die aan het uiteinde der groote ra was vastgemaakt.
De haai worstelde hevig, toen hij zich buiten zijn natuurlijk element
zag rukken; maar men wist hem tot bedaren te brengen door een touw
voorzien van een lus aan zijn staart vast te maken, hetgeen zijn
bewegingen verlamde. Eenige oogenblikken later werd hij boven de
verschansing gehaald en op het dek van het jagt gesmeten. Terstond
naderde hem een der zeelieden met de noodige voorzigtigheid en hieuw met
een geduchten bijlslag den verbazenden staart van het dier af.
De vangst was afgeloopen; er was niets meer van het monster te vreezen;
de wraakzucht der zeelieden was bevredigd, maar hun nieuwsgierigheid
niet. Het is namelijk een gebruik op de schepen om zorgvuldig de maag
der haaijen te onderzoeken. De matrozen, die zijn alles behalve
kieskeurige vraatzucht kennen, rekenen op de een of andere verrassing,
en worden niet altijd in hun verwachting teleurgesteld.
Lady Glenarvan wilde dat bloedig onderzoek niet bijwonen en ging weder
in de bovenhut. De haai ademde nog; hij was tien voet lang en woog meer
dan zes honderd pond; die grootte en die zwaarte zijn volstrekt niet
buitengewoon; maar wordt de balansvisch al niet onder de reuzen zijner
soort gerekend, hij wordt toch onder de vreeselijkste geteld.
Weldra was de buik van den verbazenden visch zonder verdere
omstandigheden met bijlslagen geopend. De haak was tot in de maag
doorgedrongen, die men geheel ledig vond; het was duidelijk, dat het
dier reeds lang gevast had, en de teleurgestelde zeelieden wilden de
brokken reeds in zee werpen, toen de oplettendheid van den schipper door
een lomp voorwerp getrokken werd, dat stevig in de ingewanden vastzat.
"Hé! wat is dat?" riep hij.
"Dat," antwoordde een der matrozen, "dat is een rotsbrok, dat het dier
ingeslikt zal hebben om zich den buik te vullen."
"Neen," hernam een ander, "het is niets anders dan een stangkogel, dien
die haai in den buik heeft gekregen, maar nog niet heeft kunnen
verteren."
"Houdt den mond, domkoppen!" antwoordde Tom Austin, de eerste stuurman
van het jagt, "ziet ge dan niet, dat dit dier een groote zuiplap was, en
dat het om toch niets verloren te laten gaan niet alleen den wijn, maar
ook de flesch heeft gedronken?"
"Hoe!" riep lord Glenarvan, "heeft die haai een flesch in de maag?"
"Een echte flesch," antwoordde de schipper. "Maar men kan wel zien, dat
zij niet pas uit een kelder komt!"
"Haal ze er dan voorzigtig uit, Tom!" hernam lord Edward; "de flesschen,
die men in zee vindt, bevatten dikwijls belangrijke bescheiden."
"Denkt gij dat?" zeide de majoor Mac Nabbs.
"Ik geloof ten minste dat het soms gebeurt."
"O, ik spreek u volstrekt niet tegen," antwoordde de majoor, "misschien
bevat zij een geheim."
"Dat zullen wij spoedig te weten komen," zeide Glenarvan. "Hoe is het er
meê, Tom?"
"Daar is het," antwoordde de eerste stuurman, terwijl hij een onkenbaar
voorwerp liet zien, dat hij, niet zonder moeite, uit de maag van den
haai gehaald had.
"Goed," zeide Glenarvan. "Laat dat morsige ding wasschen en daarna in de
bovenhut brengen."
Tom gehoorzaamde, en die flesch, welke onder zulke zonderlinge
omstandigheden gevonden was, werd in de algemeene kamer op de tafel
gezet, rondom welke lord Glenarvan, de majoor Mac Nabbs, de kapitein
John Mangles en lady Helena plaats namen; want een vrouw is, zooals men
zegt, altijd een beetje nieuwsgierig.
Op zee is ieder voorval een gewigtige gebeurtenis; er heerschte een
oogenblik stilte; iedereen beschouwde het brooze voorwerp. Bevatte het
het geheim van de een of andere ramp, of alleen een onbeduidend berigt
door een werkeloozen zeeman aan de genade der golven toevertrouwd?
Men moest echter weten, waaraan men zich te houden had, en dus ging
Glenarvan zonder verder dralen tot het onderzoek der flesch over; hij
nam daarbij al de voorzorgen, die in zulke omstandigheden gebruikelijk
zijn; men zou gezegd hebben, dat hij een regtercommissaris was, die de
geringste bijzonderheden eener ernstige zaak nagaat; en Glenarvan had
gelijk, want het schijnbaar onbeduidendste kenteeken kan ons vaak op den
weg eener gewigtige ontdekking brengen.
Alvorens haar inwendig te onderzoeken, werd de flesch van buiten
bezigtigd. Zij had een naauwen hals, waaraan nog een stuk ijzerdraad
zat, dat reeds door de roest aangetast was; haar zeer dikke wanden, die
een drukking van verscheidene dampkringen konden uitstaan, verrieden
duidelijk, dat zij uit Champagne afkomstig was. Met die flesschen slaan
de wijngaardeniers uit Aï of Epernay de pooten van een stoel stuk,
zonder dat er een barstje aan te zien is. Ongehinderd had deze daarom de
gevaren eener lange omzwerving kunnen doorstaan.
"Een flesch van het huis Cliquot," zeide de majoor zeer bedaard.
En, daar hij een kenner was, berustte men zonder tegenspraak in zijn
verklaring.
"Waarde majoor!" antwoordde lady Helena, "wat die flesch is, komt er
weinig op aan, als wij niet weten, vanwaar zij komt."
"Dat zal wel blijken, lieve Helena!" zeide lord Edward, "en voorloopig
kunnen wij reeds verzekeren, dat zij van verre komt. Zie maar eens naar
die versteende stoffen, die haar bedekken, naar die zelfstandigheden,
die onder de werking van het zeewater om zoo te zeggen in delfstoffen
veranderd zijn! Deze flesch had reeds lang in den oceaan rondgedreven,
voor zij in den buik van den haai teregt kwam."
"Ik zou onmogelijk een andere meening kunnen koesteren," antwoordde de
majoor, "en deeze brooze vaas, door haar steenen omkleedsel beschermd,
heeft stellig een lange reis afgelegd."
"Maar vanwaar komt zij?" vroeg lady Glenarvan.
"Een oogenblikje, lieve Helena! een oogenblikje; met flesschen moet men
geduldig zijn. Ik zou mij zeer bedriegen, als deze niet zelve al onze
vragen beantwoordde."
En dit zeggende begon Glenarvan de harde stoffen te verwijderen, die den
hals beschermden; weldra kwam de kurk voor den dag, maar zeer beschadigd
door het zeewater.
"Dat is een leelijk geval," zeide lord Edward; "want, als er soms een
papier in is, zal het in een zeer slechten staat zijn."
"Dat is te vreezen," antwoordde de majoor.
"Ik voeg er nog bij," hernam Glenarvan, "dat deze slecht geslotene
flesch weldra moest zinken, en dat het gelukkig is, dat de haai ze
ingeslikt heeft om ze ons aan boord van de _Duncan_ te brengen."
"Zonder twijfel," antwoordde John Mangles; "en echter zou het beter
geweest zijn haar in volle zee op een bepaalde lengte en breedte op te
visschen. Dan kan men, door de stroomingen der lucht en der zee na te
gaan, den afgelegden weg berekenen; maar met een brievenbesteller zooals
deze, met die haaijen, die tegen wind en stroom ingaan, weet men niet
meer waaraan men zich houden moet."
"Wij zullen wel zien," antwoordde lord Edward.
Op dit oogenblik haalde hij er zeer behoedzaam de kurk af en verspreidde
zich een sterke zoutlucht door de hut.
"Welnu?" vroeg lady Helena met echt vrouwelijk ongeduld.
"Ja!" zeide Glenarvan, "ik heb mij niet bedrogen! er zijn papieren in!"
"Documenten! documenten!" riep lady Helena.
"Maar zij schijnen door het vocht verteerd te zijn," antwoordde
Glenarvan, "en het is onmogelijk om ze er uit te halen; want zij kleven
aan de wanden van de flesch."
"Sla haar stuk," zeide Mac Nabbs.
"Ik zou haar liever heel houden," antwoordde Glenarvan.
"Ik ook," antwoordde de majoor.
"Zonder twijfel," zeide lady Helena; "maar de inhoud ia kostbaarder dan
het omhulsel, en dus moeten wij dit aan genen opofferen."
"Als Uwe Edelheid den hals er maar afslaat," zeide John Mangles, "kan
het geschrift er uitgehaald worden zonder het te beschadigen."
"Beproef het! beproef het! lieve Edward!" riep lady Helena.
Er zat niets anders op, en hoe ongaarne ook besloot lord Glenarvan om
den hals der kostbare flesch te breken. De hamer kwam er bij te pas,
want het steenachtig bekleedsel was zoo hard geworden als graniet.
Weldra vielen de brokken op de tafel, en nu zag men verscheidene stukjes
papier, die aan elkander geplakt zaten. Glenarvan haalde ze er
voorzigtig uit, scheidde ze vaneen, en leide ze voor zich neder, terwijl
lady Helena, de majoor en de kapitein zich om hem verdrongen.
[1] De balansvisch wordt door de engelsche zeelieden aldus genoemd,
omdat zijn kop de gedaante van een balans, of liever van een dubbelen
hamer heeft. Om die reden is dit dier in Frankrijk bekend onder den naam
van hamervisch.
Op den 26sten Julij 1864, bij een sterken noord-oostewind, manoeuvreerde
een prachtig stoomjagt met volle kracht op de golven van het
Noorder-kanaal. De engelsche vlag wapperde van de gaffel van den
bezaansmast, op den top van den grooten mast vertoonde een blaauwe
standaard de letters E.G. met goud geborduurd en gedekt door een
hertogskroon. Dit jagt heette de _Duncan_ en was het eigendom van lord
Glenarvan, een der zestien schotsche pairs, die zitting hebben in het
Hoogerhuis, en het aanzienlijkste lid der "Royal Thames-Yacht-club," die
zoo beroemd is in het geheele vereenigde koningrijk.
Lord Edward Glenarvan was aan boord met zijn jonge echtgenoote, lady
Helena, en een zijner neven, den majoor Mac Nabbs.
De _Duncan_, die pas van stapel geloopen was, deed een proeftogt eenige
mijlen buiten de golf van de Clyde, en trachtte te Glasgow binnen te
loopen; reeds vertoonde het eiland Arran zich aan den gezigteinder, toen
de matroos, die op den uitkijk zat, berigtte, dat hij in het zog van het
jagt een verbazend grooten visch bemerkte. De kapitein, John Mangles,
liet terstond lord Edward van die ontmoeting kennis geven. Deze klom op
de kampanje met den majoor Mac Nabbs, en vroeg den kapitein, wat hij van
dat dier dacht.
"Ik geloof stellig, Uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, "dat het een
groote haai is."
"Een haai in deze wateren!" riep Glenarvan.
"Dat is zoo vreemd niet," hernam de kapitein; "die visch behoort tot een
haaisoort, die men in alle zeeën en op alle breedten aantreft. Het is de
"balansvisch,"[1] en ik zou mij zeer vergissen, als wij niet met een van
die fielten te doen hadden! Als Uwe Edelheid het toestaat en lady
Glenarvan er niets tegen heeft om een aardige vischvangst bij te wonen,
zullen wij weldra te weten komen, wat er van de zaak is."
"Wat denkt gij er van, Mac Nabbs!" zeide Lord Glenarvan tot den majoor,
"zijt gij er voor om de kans te wagen?"
"Zooals gij wilt," antwoordde de majoor heel bedaard.
"Bovendien," hernam John Mangles, "kan men die verschrikkelijke dieren
niet genoeg vervolgen. Laten wij van de gelegenheid gebruik maken, en
indien Uwe Edelheid het goedvindt, zal het tegelijk een treffend
schouwspel en een goede daad zijn."
"Ga Uw gang maar, John!" zeide lord Glenarvan.
Vervolgens liet hij lady Helena er kennis van geven, die bij hem op de
kampanje kwam, daar zij inderdaad zeer nieuwsgierig was naar die
treffende vangst.
De zee was effen; men kon gemakkelijk op haar oppervlakte de snelle
bewegingen van den haai volgen, die met verbazende kracht onderdook en
weder boven kwam. John Mangles gaf zijne bevelen. De matrozen wierpen
een sterk touw, voorzien van een haak met een dik stuk spek over de
verschansing aan stuurboordszijde. Hoewel de haai nog op een afstand van
vijftig engelsche ellen was, rook hij toch het hem aangeboden aas. Hij
naderde snel het jagt. Men zag, hoe hij met zijn vinnen, die aan het
uiteinde grijs, en van onderen zwart zijn, de golven geweldig beukte,
terwijl het aanhangsel aan zijn staart hem in een zuivere regte lijn
deed blijven. Naarmate bij digter bij kwam, schenen zijn groote,
uitpuilende oogen door begeerlijkheid ontvlamd, en als hij zich
omwendde, lieten zijn opengesperde kaken een vierdubbele rij tanden
zien. Zijn kop was breed en geleek een dubbelen hamer aan een steel.
John Mangles had zich niet vergist; het was wel degelijk de
verslindendste soort van het haaijengeslacht, de balansvisch der
Engelschen, de jodenvisch der Provencalen.
De passagiers en de matrozen der _Duncan_ volgden met de grootste
oplettendheid de bewegingen van den haai. Spoedig was de haak in het
bereik van het dier; het ging op den rug liggen om hem beter te kunnen
grijpen, en het verbazende lokaas verdween in zijn wijde keel. Terstond
maakte het nu zich zelf vast door hevig aan het touw te trekken, en de
matrozen heschen den monsterachtigen haai op door middel van een takel,
die aan het uiteinde der groote ra was vastgemaakt.
De haai worstelde hevig, toen hij zich buiten zijn natuurlijk element
zag rukken; maar men wist hem tot bedaren te brengen door een touw
voorzien van een lus aan zijn staart vast te maken, hetgeen zijn
bewegingen verlamde. Eenige oogenblikken later werd hij boven de
verschansing gehaald en op het dek van het jagt gesmeten. Terstond
naderde hem een der zeelieden met de noodige voorzigtigheid en hieuw met
een geduchten bijlslag den verbazenden staart van het dier af.
De vangst was afgeloopen; er was niets meer van het monster te vreezen;
de wraakzucht der zeelieden was bevredigd, maar hun nieuwsgierigheid
niet. Het is namelijk een gebruik op de schepen om zorgvuldig de maag
der haaijen te onderzoeken. De matrozen, die zijn alles behalve
kieskeurige vraatzucht kennen, rekenen op de een of andere verrassing,
en worden niet altijd in hun verwachting teleurgesteld.
Lady Glenarvan wilde dat bloedig onderzoek niet bijwonen en ging weder
in de bovenhut. De haai ademde nog; hij was tien voet lang en woog meer
dan zes honderd pond; die grootte en die zwaarte zijn volstrekt niet
buitengewoon; maar wordt de balansvisch al niet onder de reuzen zijner
soort gerekend, hij wordt toch onder de vreeselijkste geteld.
Weldra was de buik van den verbazenden visch zonder verdere
omstandigheden met bijlslagen geopend. De haak was tot in de maag
doorgedrongen, die men geheel ledig vond; het was duidelijk, dat het
dier reeds lang gevast had, en de teleurgestelde zeelieden wilden de
brokken reeds in zee werpen, toen de oplettendheid van den schipper door
een lomp voorwerp getrokken werd, dat stevig in de ingewanden vastzat.
"Hé! wat is dat?" riep hij.
"Dat," antwoordde een der matrozen, "dat is een rotsbrok, dat het dier
ingeslikt zal hebben om zich den buik te vullen."
"Neen," hernam een ander, "het is niets anders dan een stangkogel, dien
die haai in den buik heeft gekregen, maar nog niet heeft kunnen
verteren."
"Houdt den mond, domkoppen!" antwoordde Tom Austin, de eerste stuurman
van het jagt, "ziet ge dan niet, dat dit dier een groote zuiplap was, en
dat het om toch niets verloren te laten gaan niet alleen den wijn, maar
ook de flesch heeft gedronken?"
"Hoe!" riep lord Glenarvan, "heeft die haai een flesch in de maag?"
"Een echte flesch," antwoordde de schipper. "Maar men kan wel zien, dat
zij niet pas uit een kelder komt!"
"Haal ze er dan voorzigtig uit, Tom!" hernam lord Edward; "de flesschen,
die men in zee vindt, bevatten dikwijls belangrijke bescheiden."
"Denkt gij dat?" zeide de majoor Mac Nabbs.
"Ik geloof ten minste dat het soms gebeurt."
"O, ik spreek u volstrekt niet tegen," antwoordde de majoor, "misschien
bevat zij een geheim."
"Dat zullen wij spoedig te weten komen," zeide Glenarvan. "Hoe is het er
meê, Tom?"
"Daar is het," antwoordde de eerste stuurman, terwijl hij een onkenbaar
voorwerp liet zien, dat hij, niet zonder moeite, uit de maag van den
haai gehaald had.
"Goed," zeide Glenarvan. "Laat dat morsige ding wasschen en daarna in de
bovenhut brengen."
Tom gehoorzaamde, en die flesch, welke onder zulke zonderlinge
omstandigheden gevonden was, werd in de algemeene kamer op de tafel
gezet, rondom welke lord Glenarvan, de majoor Mac Nabbs, de kapitein
John Mangles en lady Helena plaats namen; want een vrouw is, zooals men
zegt, altijd een beetje nieuwsgierig.
Op zee is ieder voorval een gewigtige gebeurtenis; er heerschte een
oogenblik stilte; iedereen beschouwde het brooze voorwerp. Bevatte het
het geheim van de een of andere ramp, of alleen een onbeduidend berigt
door een werkeloozen zeeman aan de genade der golven toevertrouwd?
Men moest echter weten, waaraan men zich te houden had, en dus ging
Glenarvan zonder verder dralen tot het onderzoek der flesch over; hij
nam daarbij al de voorzorgen, die in zulke omstandigheden gebruikelijk
zijn; men zou gezegd hebben, dat hij een regtercommissaris was, die de
geringste bijzonderheden eener ernstige zaak nagaat; en Glenarvan had
gelijk, want het schijnbaar onbeduidendste kenteeken kan ons vaak op den
weg eener gewigtige ontdekking brengen.
Alvorens haar inwendig te onderzoeken, werd de flesch van buiten
bezigtigd. Zij had een naauwen hals, waaraan nog een stuk ijzerdraad
zat, dat reeds door de roest aangetast was; haar zeer dikke wanden, die
een drukking van verscheidene dampkringen konden uitstaan, verrieden
duidelijk, dat zij uit Champagne afkomstig was. Met die flesschen slaan
de wijngaardeniers uit Aï of Epernay de pooten van een stoel stuk,
zonder dat er een barstje aan te zien is. Ongehinderd had deze daarom de
gevaren eener lange omzwerving kunnen doorstaan.
"Een flesch van het huis Cliquot," zeide de majoor zeer bedaard.
En, daar hij een kenner was, berustte men zonder tegenspraak in zijn
verklaring.
"Waarde majoor!" antwoordde lady Helena, "wat die flesch is, komt er
weinig op aan, als wij niet weten, vanwaar zij komt."
"Dat zal wel blijken, lieve Helena!" zeide lord Edward, "en voorloopig
kunnen wij reeds verzekeren, dat zij van verre komt. Zie maar eens naar
die versteende stoffen, die haar bedekken, naar die zelfstandigheden,
die onder de werking van het zeewater om zoo te zeggen in delfstoffen
veranderd zijn! Deze flesch had reeds lang in den oceaan rondgedreven,
voor zij in den buik van den haai teregt kwam."
"Ik zou onmogelijk een andere meening kunnen koesteren," antwoordde de
majoor, "en deeze brooze vaas, door haar steenen omkleedsel beschermd,
heeft stellig een lange reis afgelegd."
"Maar vanwaar komt zij?" vroeg lady Glenarvan.
"Een oogenblikje, lieve Helena! een oogenblikje; met flesschen moet men
geduldig zijn. Ik zou mij zeer bedriegen, als deze niet zelve al onze
vragen beantwoordde."
En dit zeggende begon Glenarvan de harde stoffen te verwijderen, die den
hals beschermden; weldra kwam de kurk voor den dag, maar zeer beschadigd
door het zeewater.
"Dat is een leelijk geval," zeide lord Edward; "want, als er soms een
papier in is, zal het in een zeer slechten staat zijn."
"Dat is te vreezen," antwoordde de majoor.
"Ik voeg er nog bij," hernam Glenarvan, "dat deze slecht geslotene
flesch weldra moest zinken, en dat het gelukkig is, dat de haai ze
ingeslikt heeft om ze ons aan boord van de _Duncan_ te brengen."
"Zonder twijfel," antwoordde John Mangles; "en echter zou het beter
geweest zijn haar in volle zee op een bepaalde lengte en breedte op te
visschen. Dan kan men, door de stroomingen der lucht en der zee na te
gaan, den afgelegden weg berekenen; maar met een brievenbesteller zooals
deze, met die haaijen, die tegen wind en stroom ingaan, weet men niet
meer waaraan men zich houden moet."
"Wij zullen wel zien," antwoordde lord Edward.
Op dit oogenblik haalde hij er zeer behoedzaam de kurk af en verspreidde
zich een sterke zoutlucht door de hut.
"Welnu?" vroeg lady Helena met echt vrouwelijk ongeduld.
"Ja!" zeide Glenarvan, "ik heb mij niet bedrogen! er zijn papieren in!"
"Documenten! documenten!" riep lady Helena.
"Maar zij schijnen door het vocht verteerd te zijn," antwoordde
Glenarvan, "en het is onmogelijk om ze er uit te halen; want zij kleven
aan de wanden van de flesch."
"Sla haar stuk," zeide Mac Nabbs.
"Ik zou haar liever heel houden," antwoordde Glenarvan.
"Ik ook," antwoordde de majoor.
"Zonder twijfel," zeide lady Helena; "maar de inhoud ia kostbaarder dan
het omhulsel, en dus moeten wij dit aan genen opofferen."
"Als Uwe Edelheid den hals er maar afslaat," zeide John Mangles, "kan
het geschrift er uitgehaald worden zonder het te beschadigen."
"Beproef het! beproef het! lieve Edward!" riep lady Helena.
Er zat niets anders op, en hoe ongaarne ook besloot lord Glenarvan om
den hals der kostbare flesch te breken. De hamer kwam er bij te pas,
want het steenachtig bekleedsel was zoo hard geworden als graniet.
Weldra vielen de brokken op de tafel, en nu zag men verscheidene stukjes
papier, die aan elkander geplakt zaten. Glenarvan haalde ze er
voorzigtig uit, scheidde ze vaneen, en leide ze voor zich neder, terwijl
lady Helena, de majoor en de kapitein zich om hem verdrongen.
[1] De balansvisch wordt door de engelsche zeelieden aldus genoemd,
omdat zijn kop de gedaante van een balans, of liever van een dubbelen
hamer heeft. Om die reden is dit dier in Frankrijk bekend onder den naam
van hamervisch.